Wat is de impact van de nieuwe Wlz-tarieven 2026
Op 26 februari jl. heeft het Centraal Planbureau (CPB) het Centraal Economisch Plan (CEP) 2025 gepubliceerd. Op basis van de CEP wordt de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) en prijs particuliere consumptie (PPC) berekend. De NZa hanteert de OVA en de PPC bij het jaarlijks indexeren van de loon- en materiële component in de Wlz-tarieven.
Op basis van de nieuwe cijfers blijkt dat de prijsstijging voor zowel loon als materieel hoger ligt dan op basis van de CEP 2024. Dit leidt tot een nacalculatie in de Wlz-tarieven voor 2026. De Wlz-tarieven (zzp’s) worden naar verwachting geïndexeerd met 5,09% voor 2026.
Overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling
Elk jaar wordt de looncomponent in de Wlz geïndexeerd met de OVA. Deze wordt jaarlijks berekend op basis van de CEP. In de tarieven voor 2026 (t) houdt de NZa rekening met een correctie op de definitieve indexcijfers voor het huidige jaar op basis van een nacalculatie (t-1). Voor 2026 bedraagt de verwachte loonstijging 4,24% (t). Voor het bepalen van de nacalculatie kijkt de NZa naar het verschil tussen de voorlopige OVA 2025 en de definitieve OVA 2025. Indien de definitieve OVA hoger is dan de voorlopige OVA, vindt via de nacalculatie een correctie plaats die meegenomen wordt in de tarieven voor 2026.
In het CEP staat voor 2025 een definitieve OVA van 5,18%. Dit is hoger dan de voorlopige OVA-ruimte van 4,18% en resulteert in een verwachte nacalculatie van 0,96%[1] die in de tarieven voor 2026 landt. De looncomponent wordt voor 2026 geïndexeerd met 5,24%[2].
Prijsindex particulier consumptie
Voor de materiële kosten geldt eenzelfde systematiek, waarbij de materiële component jaarlijks wordt geïndexeerd met het prijsindex particuliere consumptie (PPC). Ook deze wordt gepubliceerd door het CPB. Voor 2026 verwacht het CPB een kostenstijging van 2,10% (t). Voor het bepalen van de nacalculatie van de materiële component kijkt de NZa naar het verschil tussen het voorlopige PPC 2025 en het definitieve PPC 2025. Het definitieve PPC 2025 komt uit op 4,25%. Dit is fors hoger dan het voorlopige PPC 2025 van 1,82%. Het grote verschil tussen het voorlopige en definitieve indexcijfer leidt tot een nacalculatie van 2,39%[3] (t-1). De materiële component wordt voor 2026 geïndexeerd met 4,54%[4].
Wlz-tarieven worden in 2026 geïndexeerd met 5,09%
Onderstaande tabel geeft inzicht in hoe de indexaties tot stand zijn gekomen. Voor het bepalen van de Wlz-tariefindexatie geldt gemiddeld genomen een loon/materieel verhouding van 78%/22%.
Indexatie Wlz-tarieven | 2025 | 2026 |
---|---|---|
Loon | 5,23% | 5,24% |
Loon t-1 | 1,01% | 0,96% |
Loon t | 4,18% | 4,24% |
Materieel | 2,41% | 4,54% |
Materieel t-1 | 0,58% | 2,39% |
Materieel t | 1,82% | 2,10% |
Tariefindexatie (verhouding 78%/22%) | 4,61% | 5,09%[5] |
Tariefontwikkeling in relatie tot recente cao-afspraken
De afgelopen weken zijn de brancheverenigingen in de ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg met de verschillende vakbonden tot nieuw (voorlopige) cao-afspraken gekomen. De afspraken in de verschillende deelsectoren leiden tot en met 2026 tot een stapsgewijze loonstijging van 6,25% tot 8,0% die via overloopeffecten nog doorwerken op de loonkosten in 2027 (afhankelijk van de sector). Daarnaast zijn in de verschillende cao’s ook afspraken gemaakt over een hogere reiskostenvergoeding en een betere vergoeding voor onregelmatig werken.
De totale stijging van de personeelskosten ligt als gevolg van de secundaire arbeidsvoorwaarden nog hoger dan sec de loonstijgingen. Ook leiden deze maatregelen tot een herwaardering van de personele verplichtingen op de balans (met een eenmalige resultaatimpact). De indexatie van de looncomponent in de Wlz lijkt voldoende om de directe loonstijging op te vangen. Of het ook genoeg is om de kosten gerelateerd aan de secundaire arbeidsvoorwaarden te dekken moet nog blijken en kan variëren per instelling.
Vier andere ontwikkelingen met impact op opbrengsten
De opbrengsten en kosten staan vanuit meerdere kanten onder druk. Hieronder volgt een opsomming van de overige ontwikkeling die een impact hebben op de opbrengsten.
1: Overheidsbesparingen Wlz-kader
De besparingen op het Wlz-kader voor 2025 zijn controversieel verklaard. Dit betekent niet dat deze bezuinigingen definitief van de baan zijn. Vooralsnog zijn deze in de rijksbegroting voor 2026 opgenomen en worden daarom meegenomen in deze analyse.
De totale tariefdruk voor de ouderenzorg kan oplopen tot 2,81% in 2026. Voor de gehandicaptenzorg kan de tariefkorting oplopen tot 1,03% in 2026. De bezuinigingen zijn gerelateerd aan meerjarig contracteren, ombuiging behandeling en doorontwikkeling kwaliteitskader (deze laatste is alleen van toepassing op de VVT). Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord een bezuinigingsmaatregel opgenomen voor digitalisering in de ouderen- en gehandicaptenzorg. Uitgangspunt is dat deze bezuiniging leidt tot een verlaging van de Wlz-tarieven. De totale overheidsbesparingen leiden tot een tariefdruk van -0,15% (2027), -0,22% (2028) en -0,24% (2029).
2: Maximumtarieven NZa onderhandelbaar
De maximumtarieven die de NZa jaarlijks publiceert zijn onderhandelbaar. De zorgkantoren spreken met individuele aanbieders een tarief af waarbij zij een afslag hanteren op het maximumtarief. In het landelijk inkoopkader heeft Zorgverzekeraars Nederland het richttariefpercentage voor 2025 vastgesteld op 96,4% voor de ouderenzorg en 97,8% voor de gehandicaptenzorg. Het uitgangspunt voor deze percentages is dat 75% van de zorginstellingen met deze tarieven een neutraal of positief resultaat moet kunnen realiseren.
De richttariefpercentages worden jaarlijks vastgesteld. Veel organisaties hebben in 2024 een goed resultaat gehaald, wat mogelijk leidt tot een negatieve bijstelling van het richttarief[6]. De jaarlijkse herijking van het richttariefpercentage zorgt voor onzekerheid op de lange termijn. De richttariefpercentages voor 2026 worden in september bekendgemaakt.
3: Rol van inflatie
De inflatie blijft naar verwachting de komende jaren boven de streefinflatie (ECB) van 2,0% liggen. Op basis van het CEP 2025 komt de inflatie voor 2025 uit op 2,6%. In de komende jaren beweegt de inflatie gestaag naar 2,0% in 2030.
4: Voorjaarsnota
De Voorjaarsnota bevat diverse mutaties in zorgbekostiging en -subsidies. De rijksbijdrage Wlz daalt in 2025 met € 800 mln. ten opzichte van de ontwerpbegroting. Voor specifieke regelingen zijn er structurele extra investeringen: voor de Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen is in 2025 € 68 mln. (€ 79,7 in 2026, € 77,8 mln. in 2027 en € 59,5 in 2028) gereserveerd, voor palliatieve zorg is structureel € 17 mln. toegevoegd en de zorg voor onverzekerden krijgt structureel € 25 mln. (€ 26 mln. in 2025) voor medisch-noodzakelijke zorg. Verder komt er extra geld vrij voor het beheer van PGB 2.0.
Op basis van de NZa-februaribrief en de uitvoeringsinformatie van het Zorginstituut blijkt dat het eerder gereserveerde bedrag van € 360 mln. aan herverdeelmiddelen voor het Wlz-kader 2025 niet nodig is. De zorgkantoren bevestigen dat het huidige Wlz-kader, ongewijzigd op afgerond € 39 miljard, toereikend is om de zorginkoop voor 2025 te waarborgen. Ten opzichte van 2024 blijft er hiermee een structurele groeiruimte van € 2,7 miljard beschikbaar. Na verrekening van de extra uitgaven voor Wlz buiten contracteerruimte (tandheelkundige zorg, € 6,7 mln.) komt de bijstelling voor 2025 uit op € 353,3 mln. Hiervan werkt € 310,3 mln. door naar 2026 en loopt € 223,3 tot € 243,3 mln. door naar 2027 en latere jaren.
Impact op uw organisatie
De cao-afspraken, aangekondigde bezuinigingsmaatregelen en het richttariefpercentage hebben de komende jaren impact op de exploitatie van zorginstellingen. Zonder eventuele bijsturing heeft dit een negatieve impact op de investeringscapaciteit en de financiële positie van uw organisatie. De meerjarenraming is een zeer geschikt middel om de effecten en consequenties te kwantificeren en door te rekenen.
Wilt u verder kijken dan de begroting en weten wat dit betekent voor de haalbaarheid van uw strategisch (vastgoed) beleid en financiële continuïteit? Neem contact op met Daan van Houtum om hier vrijblijvend over te sparren.
[1] De berekening voor de nacalculatie in de looncomponent is als volgt: (1 + 0,0518) / (1 + 0,0418) – 1 = 0,96%
[2] De berekening voor de indexatie van de looncomponent is als volgt: (1 + 0,0096) * (1 + 0,0424) – 1 = 5,24%
[3] De berekening voor de nacalculatie in de materiële component is als volgt: (1 + 0,0425) / (1 + 0.0182) – 1 = 2,39%
[4] De berekening voor de indexatie van de materiële component is als volgt: (1 + 0,0239) * (1 + 0,0210) – 1 = 4,54%
[5] De berekening voor de Wlz-tariefindexatie is als volgt: 78% * 5,24% + 22% * 4,54% = 5,09%
[6] WfZ (2025), Resultaten uitvraag periodieke herbeoordeling WfZ=deelnemers. Link: https://www.wfz.nl/uploads/pub/Rapportage-n.a.v.-uitvraag-periodieke-herbeoordeling-WfZ-deelnemers-in-Q4-2024-1-002_2025-02-13-153701_xdnd.pdf
"*" geeft vereiste velden aan